HOOGDRINGENDHEID!

 
Congres 2019 van de NLS
____________
 
Het argument

 

 

Subjectieve hoogdringendheid en overdrachtelijk onbewuste

 

In zijn “Voorwoord tot de Engelstalige uitgave van het Seminaire XI” uit 1976[1], sprak Lacan over zijn gevallen van hoogdringendheid. De hoogdringendheid waarover hij spreekt in deze tekst uit zijn allerlaatste onderwijs, is niet de subjectieve hoogdringendheid waarover hij spreekt in “Du sujet enfin en question”[2] die dateert van 1966.

Jacques-Alain Miller herinnert ons in zijn lessenreeks aan het volgende[3] : wanneer Lacan in 1966 spreekt over subjectieve hoogdringendheid, gaat het meer bepaald al over de kwestie van de vorming van de psychoanalyticus. “Er zal psychoanalyticus zijn (il y auradu psychanalyste) om op bepaalde subjectieve hoogdringendheden te antwoorden”[4]. Deze tekst, merkt Miller op, is in dezelfde tijd geschreven als de “Proposition du 9 octobre”[5] over de uitvinding van de passe. In dit voorstel uit 1967 gebruikt Lacan het concept ‘subject’ meer bepaald om het matheem van de overdracht vanuit het aan-het-weten-verondersteld-subject uit te werken. “Een subject, zegt hij, (…) wordt verondersteld (…) door de betekenaar die het representeert”.[6]Daaruit resulteert dat het algoritme van de overdracht zich laat afleiden uit het concept van het subject van de betekenaar. De hoogdringendheid, zoals Lacan dat in deze teksten uit 1966 en 1967 theoretiseert, situeert zich op het Archimedisch punt van de installering van de overdracht. Het is te situeren op dat logisch moment van subjectieve destabilisering, die de beweging van het subject in de richting van de haast rechtvaardigt en die mogelijk maakt dat het subject aan het werk gaat. In die zin is de hoogdringendheid het traumatische moment waarop de betekenaarsketting verbroken raakt voor een subject. De psychoanalyticus is degene die luistert naar zij die klagen over deze acute breuk van de betekenaarsketting.

De subjectieve hoogdringendheid is het vertrekpunt dat toeziet op (préside sur) de installatie van de overdrachtsbetekenaar in zijn verhouding tot de signifiant quelconque, tot ‘eender welke’ betekenaar. Lacan verwijst naar wat men de vraag van een potentiële analysant noemt, als zijnde een verzoek om hoogdringendheid (requête d’une urgence). De subjectieve hoogdringendheid, in psychoanalytische zin, impliceert een appel aan de Ander, aan een S2.
 

Gevallen van hoogdringendheid en het spreekwezen (parlêtre)  
 

Het “Voorwoord tot de Engelstalige uitgave van het Seminarie XI”, is een korte tekst van drie pagina’s, die Lacan in 1976 schreef in het verlengde van zijn seminarie, Het sinthoom, en die Miller beschouwt als de laatste les van dat seminarie. Deze kleine tekst is een nieuwe manier om zijn “Voorstel” (Proposition) omtrent de passe te schrijven. Dat is dan ook de reden waarom Miller stelt dat het in zekere zin om het testament van Lacan gaat.

Wanneer hij opnieuw over de passe praat aan het einde van zijn onderwijs, gebruikt Lacan niet langer de betekenaar ‘subjectieve hoogdringendheid’, maar wel deze van ‘gevallen van hoogdringendheid’ (cas d’urgence).

Er zijn nog andere betekenaars die niet meer voorkomen in deze tekst. Men vindt er  de betekenaar ‘overdracht’ niet meer in terug, terwijl de overdracht net zijn algoritmische definitie kreeg in zijn “Voorstel” van 1967. Daar is een reden voor, want in zijn allerlaatste onderwijs is het het aan-het-weten-verondersteld-subject zelf dat aan de kaak wordt gesteld. Het aan-het-weten-verondersteld-subject is de hypothese van het freudiaans onbewuste, van het overdrachtelijk onbewuste, van het onbewuste-als-geschiedenis. In deze ultieme tekst worden de betekenaars weten, aan-het-weten-verondersteld-subject, en overdracht niet meer vermeld. Op dit vlak preciseert Miller dat hij verkiest te zeggen dat men sessie na sessie terugkomt omdat ‘het duwt’ (ça pousse), ‘het dringt’ (ça urge), eerder dan omwille van de overdracht.

Het weten is er dus niet meer omdat Lacan er niet meer in gelooft, hij is van mening dat het weten slechts een semblant is, het is slechts een hersenspinsel over detaal (lalangue).[7]

Indien het weten slechts leugen produceert, vinden we nu daarentegen een andere betekenaar terug, deze van de ‘leugenachtige waarheid’.[8]En in plaats van de betekenaar ‘overdracht’ vindt men hier ‘deze gevallen van hoogdringendheid’.

Zeker, hoogdringendheid is hier enerzijds ook, net als in zijn “Voorstel” uit 1967, wat toeziet op de analyse, wat toeziet op de overdracht. In het analytisch dispositief is de psychoanalyticus die persoon, die ‘eender wie’, die de plaats van adres voor analysanten belichaamt, voor sprekende wezens die achter de waarheid ‘aanhollen’.[9] Hij is degene die aanvaardt om ‘koppel’ te vormen met deze gevallen van hoogdringendheid. Men ontmoet een analyticus wanneer men zich in een staat van urgentie bevindt. Maar anderzijds zet Lacan een bijkomende stap die voorbij de overdracht gaat; er is daar een andere hoogdringendheid. In de analyse is er altijd hoogdringendheid, er is altijd iets dat duwt, dat dringt, dat drukt, en dat zich voorbij de overdracht bevindt, of eerder vóór de overdracht, zelfs als men er vervolgens zijn tijd voor neemt of het laat aanslepen.[10] De hoogdringendheid is iets dat het spreekwezen duwt. Iets van de orde van de ‘hoogdringendheid van het leven’, zoals Dominique Holvoet dat zo schitterend heeft onderlijnd in zijn onderwijs als AE.[11]

“Dat wijst op een causaliteit die op een dieper niveau werkzaam is dan de overdracht, een niveau dat Lacan kwalificeert als een niveau van bevrediging in de zin dat ze urgent is en dat de analyse daar het middel toe is,”[12] legt Miller ons uit.

We lopen achter de waarheid aan, zegt Lacan; dat is wat er gebeurt in de vrije associatie, maar de waarheid kan niet door de betekenaar worden gevangen.

De hoogdringendheid waar Lacan helemaal aan het einde van zijn onderwijs over spreekt, de analytische hoogdringendheid, deze die hetspreekwezen duwt, bestaat erin te lopen, te neigen naar de waarheid die het reële in zich draagt. Maar die waarheid laat zich niet door woorden vatten. Deze hoogdringendheid is de poging om greep te krijgen op een waarheid die men nooit kan bereiken. Deze race die een achtervolging is van de waarheid die men nooit kan vatten, is precies wat bevrediging verschaft voor deze gevallen van hoogdringendheid, de sprekende lichamen. Dat is de reden waarom men kan zeggen dat de analyse het middel is om tot deze urgente bevrediging te komen.

De satis, wat etymologisch verwant is aan het Latijn voor ‘genoeg’ (c’est assez), vormt de wortel van de betekenaar ‘satisfactie’, de ‘het is genoeg’ van de passe. Bijgevolg zijn er twee modaliteiten van de bevrediging: deze van de satis, van het ‘c’est assez’, en deze van een nieuwe manier van weten om te gaan met zijn reële, met het genot dat niet geresorbeerd kan worden.

In deze ultieme tekst zegt Lacan niet meer dat “de analyticus zich slechts vanuit zichzelf autoriseert”,[13] omdat hij het subject dat door de vrije associatie wordt geproduceerd opnieuw in vraag stelt, maar hij plaatst wel het accent op wat dringt, op de pulsie die het subject stuwt om “zich vanuit zichzelf te hystoriseren” (s’hystoriser de lui-même),[14]wat betekent dat men zich hystoriseert zonder paar te vormen met zijn analyticus. Zoals men ziet, situeert het Archimedisch punt van de passe in het allerlaatste onderwijs van Lacan zich in de hoogdringendheid. De passe doen via de hoogdringendheid van het leven.

 

Bernard Seynhaeve

(vertaald door Abe Geldhof) 

 

[1] Lacan, J. (2001 (1976)). Préface à l’édition anglaise du Séminaire XI. Autres écrits, Paris, Seuil, p. 571-573. Nederlandse vertaling : Lacan, J. (2012 (1976)). Voorwoord tot de Engelstalige uitgave van het Seminarie XI. iNWiT 8/9, 61-65.

[2] Lacan, J. (1966). Du sujet enfin en question. Écrits, Paris, Seuil, p. 229-236.

[3] Miller, J.-A., « L’orientation lacanienne. Le tout dernier Lacan » (2006-2007). Onderwijs in het kader van het departement voor psychoanalyse aan Paris VIII. Een eerste transcriptie van de drie eerste lessen van deze reeks werd opgesteld door C. Bonningue, en verscheen in Quarto, Revue de psychanalyse, Bruxelles, n°88-89 (december 2006) en in n°90 (juni 2007). Een tweede versie werd opgesteld door C. Alberti en P. Hellebois, werd hier geciteerd en zal verschijnen in The Lacanian Review 6, NLS, Paris, in november 2018. De teksten werden niet nagelezen door de auteur.

[4] Lacan, J. (1966). Du sujet enfin en question. Écrits, op. cit., p. 236.

[5] Lacan, J. (2001 (1967)). Proposition du 9 octobre 1967 sur le psychanalyste de l’École. Autres écrits, Paris, Seuil, p. 243-259.

[6] Ibid, p. 248.

[7] Cf. Lacan, J. (1975). Le Séminaire, livre XX, Encore, Paris, Seuil, p. 127.

[8] Lacan, Lacan, J. (2001 (1976)). Préface à l’édition anglaise du Séminaire XI. Autres écrits, op. cit, p. 573. Maar ook op p. 571 : « Er is geen waarheid die, eens men er aandachtig voor is, niet liegt ». En verder op p. 572 : « Het drogbeeld van de waarheid, waarvan slechts de leugen te verwachten valt… »

[9] Ibid, « Wat niet verhindert dat men achter de waarheid aanholt », p. 571.

[10] Cf. Miller, J.-A., « L’orientation lacanienne. Choses de finesse en psychanalyse » (2008-2009). Onderwijs uitgesproken in het kader van het departement psychoanalyse aan Paris VIII, les van 21 januari 2009. Een eerste versie van deze les, « La passe du parlêtre », werd opgesteld door J. Peraldi en Y. Vanderveken en verscheen in la Cause freudienne,n° 74, 2010, p. 113-123. Een tweede versie werd opgesteld door C. Alberti en P. Hellebois en werd hier geciteerd. Deze zal verschijnen inThe Lacanian Review 6, op. cit. De teksten werden niet nagelezen door de auteur.

[11] Cf. Dominique Holvoet, tijdens een « Interview voor PIPOL 5 », gerealiseerd door Patricia Bosquin, januari 2011; « Van de veroorzaking van het subject naar de logica van de kuur », interventie van 19/02/2011 te Brugge; gepubliceerd in INWIT 8/9, net als vele keren gedurende zijn onderwijs als AE.

[12] Miller, J.-A., « La passe du parlêtre », op. cit.

[13] Lacan, J. (2001 (1967)). Proposition du 9 octobre 1967 sur le psychanalyste de l’École. Autres écrits, op. cit. p. 243.

[14] Lacan, J. (2001 (1976)). Préface à l’édition anglaise du Séminaire XI. Autres écrits, ibid., p. 572.

 

Volg ons op

#